het vijfde gedicht

06-03-2014 11:53

Als niet meer is de mens,
Zelfs niet de wens
Om uit de agonie te zijn,
Als na 'n laatste harde strijden,
De ziel van 't lichaam is gescheiden,
Dan blijft de menselike huls
Slechts 'n onnuttig tuig.

Zo is zielloos de Music-Hall,
Wanneer de mensen de zaal
Verlaten hebben, plots, in een drang,
Uit hun eenheid gedrongen.
Als het volk buiten was,
Hebben de kellners ras
Opgeruimd het glas-
Werk en de stoelen boven
Op de tafels geschoven.
Dan zijn de kellners verdwenen
En de lichten, die voorhenen
Zo vrolik de zaal doorschenen,
Ook zijn uitgedoofd. De Dood,
Zij werkt steeds onverdroten,
Heeft de Music-Hall als 'n prooi omprangd
En haar dood-stille adem over hem heen doen glijden.

De ziel des Music-Hall's leeft langs de straten,
Duizendvoudig in gebroken praten.
De ziel is aan flarden gescheurd
En heeft haar eenheid verbeurd.
Toen de ziel even buiten de zaal was,
Is zij stuk gevallen als zeer broos glas

.

Nu lopen weer al de mensen uitéén
Alsof ze nooit één geweest waren, voorheen.
Niet meer bij mekaar sluiten zij zich aan.
Nu zijn er weer schamele mensen langs de baan:
Arme mensen, die alleen en sjofel staan,
Onzeker, verder gaan.

Zo is gevallen
Als teer porselein,
Gebroken met 'n korte knallen
En het doven van de kinoschijn,
De ziel die even één was,
Wijl zij haar blijheid op de kino las.

—————

Terug