vierde gedicht

06-03-2014 11:50

O, m'n Music-Hall wieg m'op uw geluiden,
Dat ik weer eens de ware wereld buiten
Treed; dat ik weer eens wone
In illuzie's hogere regionen.

Dommel nu m'n eenzaam wezen heen
In de ziel die een, hier alleen
Kan leven; door haar eenheid
De kompleetste innigheid.

Dobber, dommel, deint
In die eenheid, ziele mijn,
Flikker, schitter, schijnt
Als 'n kinolampe, zieleschijn.

Kinofilm, jij zijt 't levensimbool.
M'n leven draait in snelle farandool
Als jij. M'n leven is 'n mozaiek
Van schuld en boete, van liefde en haat,
Van lijden en verblijden, van latent zijn en van strijden,
Van hoop en wanhoop, van eerbied en van smaad.
Van m'n leven blijft steeds mij 't dierbaarst 't Verleden
Boven al, en slechts leef ik het Heden,
Opdat het later weer mooi zou wezen,
Wanneer het ligt in Verleden's zachte schijn.
Daar liggen de enkele vrienden,
Die ik lang geleden lief had, en ook
Daar zijn de meisjes. Allen blijf ik welgezind
Door m'n Verleden heen, want allen lijken me nu goed.

O, enkel, enkel is voor mij vertroosting
Wanneer 'k kan leven in herinnering
En breken door m'n kleine levenskring
Tot des Verleden's maangesching.
Enkel nu en dan weet ik hoop
En jij, kino, sterkt me voor 'n korte stonde
In die hoop, zachte illuziestonde.

—————

Terug